Het nieuwe jaar - 1753
Marinus Dirks (de Ve generatie) en een achttal andere jonge mannen moesten op dinsdag 16 januari 1753 namens de heer bailliu Servaas Loke voor justitie te Breskens verschijnen vanwege een aantal moedwilligheden die zij op nieuwjaarsavond van dat jaar gepleegd zouden hebben :
"Den Heer bailliu Loke kennis gekregen hebbende dat op nieuwejaarsavond, laatstleden, eenige personen hadden durven bestaan, onder pretest van nieuwejaarsavond te zingen op de boere Hofsteden, op sommige van dezelve. Enwel voor-namentlijk bij den gezworen Abraham Tak fs Jannis, in Baersande, eenige moetwilligheden te plegen, bij welke occasie ook hadden weten te krijgen de Goude hoofdnaalde van desselfs dogter. Die korts daarna (zoo op zekere gronden gesustineerd worden) is gebragt bij den silversmit Johannes Noordhoek tot Sluys en daerop gelegt seven Rijxdaalders. Welke naalde wederom bij denselven Tak is gelegt en t verschot daervan geremboursseerd geworden. Waerom gemelten heer bailliu causa officii goedgevonden hadden deselve personen voor desen collegie te ontbieden omten dien zijnde van alles te worden onderrigt en na merite te worden gecorrigeerd zoo als desen collegie soude vinden te behooren. Waerop gedelebereert zijnde is goedgevonden. En geresolveerd deselve personen te horen…”.
Historisch oud- en nieuwjaar (bron : IsGeschiedenis.nl)
De personen die op die bewuste dinsdag verhoord werden, waren Hendrik Brakman, 21 jaar oud; Abraham de Vogelaar,
17 jaar; Marinus Dircxs fs Isaac (lees : Marinus Dirks zoon van Isaac) in de leeftijd van 23 jaar; Isaac le Fevre, 20 jaar; Abraham Muijl, 23 jaar; Adriaan de Potter, 21 jaar; David van den Hagen, 33 jaar en soldaat onder het regiment van Swanenberg; Abraham de Marree, 24 jaar en Pieter Pietersen, 21 jaar. De meesten woonden in Breskens.
Men werd er van beschuldigd :
“… de stoutheijd hebben gehadt om op Nieuwejaarsavond laestleden, niet tegenstaande dat het alsdoen den Sabbath des Heeren was, tot groot ontheijlinge van denzelven, maar ook tot verdriet en quellinge van de goede ingesetenen, tzamen te Rotten, hunzelven dronken te drinken, zig onbehoorlijk te mismaken en op pretext van nieuwejaarsavond te komen zingen, verregaande moetwilligheden aen te regten en te plegen, maer onder (...? onleesbaar) vandien, zoo niet met geweld ten minsten ongepermitteerd van de goede ingesetenen te vorderen sterken drank, bier, vleesch, worsten en spek om daermede goede cier te maken en alzoo met elkander in alle ongebondentheijd te leven. Ja dat selve bij die gelegentheijd is zoek geraakt, enzoo op goede gronden gesustineerd word, met voordagt gestolen een goude hooftnaalde dewelke naderhand is verpand gevonden binnen de stadt Sluijs, waervan den oogschijnelijken dader zig door de vlugt de justitie heeft weten te eschaperen…”.
Volgens de verklaringen van de gedagvaardigden begonnen de gebeurtenissen, waaraan zij allen hadden deelgenomen, rond half vijf in de avond en duurden tot middernacht en vonden plaats rondom diverse boerenhofsteden, maar voornamelijk in Baersande bij de boerderij van Abraham Tack, zoon van Jannis. Voordat men op stap ging hadden Abraham de Marree en Pieter Pietersen “tot meerder vermaak” hun gezicht “geswart” met roet uit de schoorsteen in het huis van schepen Adriaan Dirckx, de latere burgemeester van Breskens. Allen ontkenden overigens dat zij sterke drank, bier, brood, spek, vlees of andere goederen van de boeren hadden gevorderd en alleen datgene hadden aangenomen dat hen werd gegeven. Zo kreeg Marinus van boer Tack “een kantie wittebrood” en Adriaan de Potter een “soopje”. Echter op dezelfde avond werd door ene Dingenus Pietersen bij de dochter van Abraham Tack (deze dochter is Cathalina Tack, geboren op 7 september 1732 uit het 3e huwelijk van Abraham Tack met Cathalijntje Luteijn) de muts van haar hoofd getrokken en daarbij is een gouden hoofdnaald meegenomen. Deze hoofdnaald werd door Dingenus vervolgens bij zilversmid Johannes Noordhoek te Sluis voor zeven rijksdaalders verpand en hij wist door zijn vlucht uit handen van justitie te blijven. Dingenus Pietersen behoorde overigens niet tot de groep van Marinus. Op de vraag wie de eerste was geweest die de dochter van boer Tack heeft “aengerandt en de mutze afgetrocken” werd daarom door alle gedagvaardigden als “niet te weten” beantwoord en ze vertelden dat men deze gebeurtenis pas enkele dagen geleden hadden gehoord. Dat de groep jonge mannen beslist geen kwaad wilden doen blijkt uit de vraag waarom men bij de “landluijden” waren geweest, daarop antwoordden zij eenstemmig “voor pleijzier, omdat het nieuwejaarsavond was” en “om eens vroolijk te zijn”. Tenslotte was het nieuwjaarsavond en het was de gewoonte om dan plezier te maken, echter men vond het zelf kwalijk dat het zondag was, de dag die ze daardoor ontheiligd hadden. De ondervraagden verzochten tenslotte om gratie in plaats van justitie (lees : vervolging) omdat men geen mens kwaad had willen doen.
Op grond van deze verklaringen werd geoordeeld :
"Bailliu, Burgemeester en Schepenen der stede en vrije heerlijkhede Breskens en Breskenssande geexamineerd hebbende de responsiven van de personen in de vorenstaande examen gemeld, en daeruit gebleken zijnde, dat zij alle geen deel hebben gehadt, aan de goude naalde, die bij die gelegenheijd is zoek geraakt. En zoo op goede gronde gesustineerd word gestolen door Dingenus Pietersen de welke de justitie met de vlugt heeft weten te schafferen. Maer dat zij alle hebben gezondigt en ontheijligt den Sabath des Heeren; daerbij gevoegt dat twee uit haar namentlijk Pieter Pietersen en Abraham de Marree hun hebben swart gemaakt. Dat hetzelve nogtans niet zijnde geschiet om daermede eenig quaad aen te regten of te doen, maar uit plaijzier en tot meerder vermaak.”
Bailliu, Burgemeester en Schepenen preferen vervolgens gratie boven vervolging en spreken de “delinquanten” daarom vrij van de boete die daaruit zou voortvloeien. Maar omdat zij de oorzaak zijn geweest van het onderzoek dat heeft moeten plaatsvinden, moest men de kosten betalen die daaraan waren verbonden. Abraham de Marree en Pieter Pietersen elk tien schellingen en Abraham de Vogelaar, Marinus Dircxs, Isaac le Fevre, Abraham Muijl en Adriaan de Potter ieder drie schellingen en vier groot. Deze boete moest binnen 24 uur betaald worden aan de stadhouder van de heerlijkheid Breskens, destijds een soort politieagent. Het “armkind” Hendrik Brakman en soldaat David van den Hagen kregen alleen een waarschuwing “..scherpelijk sullen werden gereprementeerd en gelast van sulix noijt meer te doen, tenwelken zijnde op heden eene waerschouwinge..”. De stadhouder werd belast met het opsporen en in bewaring brengen van Dingenus Pietersen, de vermoedelijke dader van het stelen van de gouden hoofdnaald.
De trouwakte van Marinus Dirks en Pieternella Buijk (1755).
Marinus verhuist tussen 1753 en 1755 van Breskens naar Zuidzande, waarschijnlijk om daar te gaan werken. Hij gaat op 12 april 1755 in de Nederduitsch Gereformeerde kerk te Cadzand in ondertrouw met Pieternella Buijk, welke geboren werd in 1733 te Retranchement als dochter van Jacob Buijk en Suzanna Obijn. Marinus was op dat moment woonachtig te Zuidzande en Pieternella te Cadzand. De gebodenvinden plaats te Cadzand en te Zuidzande. Het huwelijk vindt plaats op 4 mei 1755 in de Nederduitsch Gereformeerde kerk te Zuidzande. Getuigen worden in de trouwakte niet vermeld.